Dille (Anethum graveolens)
De Latijnse naam graveolens betekent: sterk ruikend. De naam dille is een afleiding van het Saskische dilla, dat in ’slaap wiegen’ betekent. Vroeger smeerde men een aftreksel van de zaden op de borsten van zogende moeders, waardoor de baby’s na het drinken, sneller in slaap vielen.
Dille werd in de landen van de bijbel verbouwd en was één van de gewassen waarover ‘belasting’ in de vorm van ‘tienden’ werd geheven. In de bijbel kun je lezen:
‘Wee jullie schriftgeleerden (… ) jullie geven tienden van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw’. (Matteüs 23,23).
Het kruid – onder de naam Anetum– kwam al vroeg in kloostertuinen terecht, onder meer door de richtlijn van Karel de Grote.
Van oudsher is dille gebruikt ter bevordering van de spijsvertering. In de zomer gebruik je het fijne, vertakte blad. Jonge zaadschermen werden vroeger opgehangen omdat ze lekker ruiken.
De zaden werden in het oude Egypte gebruikt bij hoofdpijn. Bij ons worden de zaden en het jonge blad gebruikt om de eetlust op te wekken en de spijsvertering te bevorderen. Dille en vette vis worden vaak gecombineerd. De ovale, rijpe zaden zijn aromatisch en hebben een pittige, warme smaak. Met name zaden worden gebruikt bij het inmaken van augurken, uitjes en bij de bereiding van zuurkool.